INTERVIEW MET PETER HORDIJK, WETENSCHAPPELIJK DIRECTEUR

UNIVERSITAIR PROEFDIERCENTRUM

Datum: 22 november 2018

Door: Laurence Cobussen, communicatiemedewerker bètafaculteit

Peter Hordijk is hoogleraar bij de afdeling Fysiologie van
Amsterdam UMC en sinds 2016 parttime gedetacheerd als
wetenschappelijk directeur van het Universitair Proefdiercentrum.

 

Wat gebeurt er in het UPC?
Met deze vraag in het achterhoofd maak ik een afspraak met Peter
en ik ontmoet hem in zijn werkkamer op de 10e verdieping van het
O|2 Labgebouw:

Kun je iets vertellen over het reilen en zeilen in het UPC?
“Het proefdiercentrum zoals het nu bestaat heeft een aantal
afdelingen. De grootste afdeling betreft het onderzoek aan
knaagdieren, denk aan muizen en ratten. Er is ook een afdeling
waar incidenteel onderzoek wordt uitgevoerd met grotere dieren.
Dit type onderzoek is in de afgelopen jaren verminderd en zullen
we in de toekomst niet voortzetten. Dan is er nog een derde,
tevens kleine afdeling met zogeheten koudbloedigen, dat zijn
slakken en vissen. Het UPC-personeel is speciaal opgeleid om de
dieren te verzorgen en maakt de kooien en verblijven wekelijks
schoon. De dieren worden gecontroleerd, bijvoorbeeld op
afwijkingen of ziektes. Er komen soms nieuwe dieren binnen, ook
die moeten worden gecontroleerd. Tevens ondersteunen zij de
onderzoekers bij de experimenten.
Het centrum heeft een spilfunctie, er zijn onderzoekers die voor
hun onderzoek geheel afhankelijk zijn van het centrum, en er zijn
onderzoekers die incidenteel experimenten doen. Daarnaast is er
ook een grote verscheidenheid aan proeven; sommige
onderzoekers kijken naar de ontwikkeling van een tumor, andere
monitoren gedragsafwijkingen in relatie tot bijvoorbeeld Alzheimer.”

Waarom doen we dierproeven?
“Met name om kennis en inzicht te krijgen in hoe dieren
functioneren en dat proberen we te vertalen naar hoe de mens
functioneert. Deze benadering is noodzakelijk voor het onderzoek
naar ernstige ziektes en de ontwikkeling van medicijnen.
Dierproeven zijn dan ook vooralsnog belangrijk voor het
beantwoorden van onderzoeksvragen op het gebied van o.a.
fysiologie, neurobiologie en gedrag.”

Wat voor regels gelden er voor het doen van dierproeven?
“Het is goed om te onderstrepen dat er tegenwoordig, veel meer
dan vroeger, heel veel stappen te nemen zijn voordat je een
dierexperiment kunt doen. Er zit ongeveer een jaar tussen het
hebben van een idee en het uitvoeren van een experiment,
vanwege de uitgebreide, wettelijk vastgelegde procedure rondom
het indienen en laten toetsen van een aanvraag.
Dierexperimenteel wetenschappelijk onderzoek wordt zeer grondig
getoetst (ethisch en inhoudelijk) voordat er toestemming voor
wordt verleend. Wettelijk is het ook niet toegestaan om een
dierproef uit te voeren als hiervoor een proefdiervrij alternatief
voorhanden is. Ook tijdens de dierproeven wordt er controle op
naleving van de regels uitgevoerd, o.a. door dierenartsen en ethici.
Er is een Europese wet op de Dierproeven. Die wet heeft
Nederland voor zichzelf aangescherpt.Het dierproefbeleid is in
Nederland veruit het strengst.

De Rijksoverheid stelt dat het gebruik van dierproeven sterk
kan worden verminderd, wat is jouw reactie hierop?
“Die uitspraak wil ik nuanceren. Het beleid is dat het door de
overheid verplicht gestelde dierwetenschappelijk onderzoek
(ongeveer 30% van het totaal aantal dierproeven in Nederland)
afgebouwd is in 2020-2025. Dat is proefdiergebruik voor wettelijk
verplichte veiligheidstesten voor chemische stoffen,
voedselingrediënten, bestrijdingsmiddelen en
(dier)geneesmiddelen. Het is niet duidelijk of deze ambitie gehaald
kan gaan worden. Dit staat ook los van het dierproefgebruik voor
wetenschappelijk onderzoek dat we hier in het UPC doen.
De uitspraak dat we op termijn zónder dierproeven kunnen (of
moeten), is voor wetenschappelijk onderzoek met de huidige
technieken niet mogelijk en daardoor nog niet realistisch. Ondanks
dat er steeds meer proefdiervrije alternatieven voorhanden zijn, is
de verwachting dat het nog tientallen jaren zal duren eer de
fysiologie van een compleet dier in een lab kan worden nagebootst
en wetenschappers complexere vragen kunnen beantwoorden met
alternatieven.”